Heinrich Schütz schreef zijn ‘Musikalische Exequien’ in 1636 op verzoek van Prins Heinrich Posthumus von Reuss uit Thüringen. De titel ‘Exequien’ verwijst naar het Latijnse ‘in exequiis defunctorum’ (bij de uitvaart van de overledenen) uit de oude Romeinse liturgie. De prins had een jaar voor zijn dood een zorgvuldig ritueel voor zijn begrafenis opgesteld, waarbij hij een koperen doodskist had laten maken, waarop hij 24 Bijbelteksten had laten graveren. Al deze teksten heeft Schütz op verzoek van de prins gecomponeerd. Dit werd het eerste deel van de ‘Musikalische Exequien’ dat Schütz de titel ‘Concert in Form einer teutschen Begräbnis Missa’ meegaf, eigenlijk een Missa Brevis met Kyrie- en Gloria-elementen.
Als tweede deel van de Exequien volgt het motet op de tekst ‘Herr, wenn ich nur dich habe.’ (Ps.73, 25-26). Hierin is duidelijk de Venetiaanse dubbelkorigheid van Giovanni Gabrieli te herkennen, de componist waarbij Schütz enkele jaren had gestudeerd.
Het derde deel rondt de ‘Musikalische Exequien’ af met een bewerking van het Canticum van Simeon (‘Herr, nun lässest du deinen Diener’), aangevuld met een koor van serafijnen en zielen van gelukzaligen. Zij vertolken teksten uit de Openbaring van Johannes en uit het boek der Wijsheid van Salomon.
Voor de Engelse componist Herbert Howells (1892-1983) kreeg zijn requiem onverwacht een wel heel persoonlijke betekenis. In 1932 begon Howells zijn ‘Requiem’ te componeren en nam als basis daarvoor ‘A Short Requiem’ van Walford Davies' (1915), geschreven ter nagedachtenis van de gesneuvelde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. De dood van al die jongemannen had hem sterk aangegrepen. Hij vermeldde dat zijn zoontje Michael – toen zes jaar oud – eigenhandig een noot aan de partituur had toegevoegd. Maar nog geen drie jaar later stierf Michael aan de gevolgen van polio. Om deze tragische gebeurtenis te verwerken, schreef Howells het grootschalige ‘Hymnus Paradisi’ voor koor en orkest, een compositie die op verschillende manieren nauw verbonden is met zijn eerdere Requiem: enerzijds verwerkte Howells grote delen muziek uit zijn ‘Requiem’ in ‘Hymnus Paradisi’, en anderzijds bood het componeren ervan hem troost en verlichting bij het verlies van zijn zoon.
Voor Howells was het dan ook van groot belang om teksten te gebruiken waarmee hij het oneindige en onsterfelijke tot uitdrukking kon brengen. Hij koos daarvoor niet de liturgische tekst van het Latijnse requiem, maar maakte – naar analogie met Johannes Brahms’ Ein Deutsches Requiem – een eigen selectie uit verschillende religieuze teksten.
Howells’ ‘Requiem’ wijkt hierdoor sterk af van de traditionele opdeling: het begint met een Engels ‘Salvator Mundi’, gevolgd door Psalm 23, het ‘Requiem Aeternam’, Psalm 121, een tweede toonzetting van het ‘Requiem aternam’ en tot slot ‘I heard a voice from heaven’ voor sopraan-, tenor en bassolo en zesstemmig koor. Het hele werk vormt zo een soort dialoog tussen de troostende, bijna hoopvolle Engelse psalmteksten en de ingetogen Latijnse requiemteksten. Ook in de muzikale uitwerking is dit contrast terug te vinden, het werk is geschreven voor gemengd koor, maar wordt soms tienstemmig of dubbelkorig, niet toevallig in het centrale deel, op de woorden ‘Et lux perpetua luceat eis’. Howells publiceerde zijn Requiem pas in 1980, drie jaar voor zijn eigen dood.